Nederland weet nog te weinig van moslims

algemeen
0
4 sep '02

Het is goed dat er een grootschalig onderzoek komt naar de islam in Nederland. We weten amper hoe moslims leven en werken, denken en voelen. Publicaties van islamologen schieten tekort. En zonder onderzoek kan de overheid niet meten hoe het met de integratie is gesteld. Begin juli steunde een ruime kamermeerderheid een voorstel van Naima Azough van GroenLinks tot een grootschalig onderzoek naar de islam in Nederland. Azough wilde met het onderzoek laten zien dat het wel meevalt met het extremisme van moslims in Nederland, andere kamerleden hoopten weer dat het tegendeel blijkt. Maar islamologen reageerden sceptisch op Azoughs onderzoek. Alles is al bekend, zeggen Nico Landman en Thijl Sunier op 11 juli in deze krant. Ik juich dit onderzoek toe, niet uit politieke motieven, maar omdat het verstandig is dat de overheid over betrouwbare marketinginstrumenten beschikt. Dat zij weet hoe haar verschillende doelgroepen in de bevolking leven en werken, denken en voelen. Dat zij betrouwbaar kan meten hoe het werkelijk met integratie is gesteld. Ik begrijp die scepsis van islamologen niet, want 'alles' is niet bekend en zeker niet uit hun publicaties. Nico Landman is een protestantse theoloog die in 1992 promoveerde op 'Van mat tot minaret. De institutionalisering van de islam in Nederland'. Zoals de titel aangeeft, beschrijft dit de geschiedenis van de diverse stromingen van de islam in ons land, ook naar geografische herkomst. De hoofdmoot gaat over ontwikkelingen vanaf 1970 waarin Landman tal van stromingen en organisaties de revue laat passeren. Het proefschrift is uiterst nuttig voor degenen die meer informatie willen over allerlei details over de islam. Af en toe geeft hij cijfers, maar dat zijn vaak momentopnamen. De omvang en invloed anno 1992 van verschillende opvattingen, gekoppeld aan de nationale achtergrond, daarover vernemen we niets. En daarover zou het door Azough bepleite onderzoek moeten gaan. Overigens geeft Landman zelf aan hoe moeilijk het soms is om exacte gegevens te verwerven. Als veel islamologen is Landman heel defensief. Overvoorzichtig rept hij van zaken als fundamentalisme, islamisme en radicalisme. Die stromingen komen volgens hem in ons land weinig voor en zijn fragmentarischer verspreid, dan wel gematigder van karakter dan de Nederlandse leek meent. De affaire-Rushdie is voor niet-westerse godsdienstwetenschappers als Landman vooral een zaak waarin die arme moslims veel onverkwikkelijks over zich heen kregen, net als na 11 september 2001. Terwijl de reacties in ons land een stapsgewijze gewenning laten zien aan de situatie dat het object van ons cultuurrelativisme zelf het tegendeel van relativisme vertoont. Landmans zegslieden zijn vaak islamieten, die hij zonder meer gelooft. Dat geruststellende, politieke deel van Landmans proefschrift zou ik niet wetenschappelijk willen noemen. De sussende conclusies wordt niet werkelijk onderbouwd. Dat laatste geldt evenzeer voor de belangrijkste publicatie van de antropoloog Thijl Sunier: 'Islam in beweging. Turkse jongeren en islamitische organisaties uit 1996'. Sunier vindt Landmans 'Van mat tot minaret' een standaardwerk en zijn eigen boekje is dan ook Landman in het klein: beperkt tot Turkse herkomst, jongeren en Rotterdam. Hij heeft het heel leuk over verschillende typen die hij in zijn onderzoek onder Turkse jongeren tegenkwam. Hij noemt ze 'identiteiten'. Ahmet: de humanist, Erdogan: de mü'min, Zeki: de gastarbeider, Mitad: de bekeerling, Idris: de zoeker en Mehmet: de mysticus. Onhandig dat het uitsluitend om jongens gaat. Moslima's roeren zich de laatste tijd vaak, dus de lezer had graag wat meisjes daartussen gezien. Ik verzin maar wat namen. Zestienjarige Ratibe die uit het Anatolische platteland in Amsterdam-West is geïmporteerd voor een huwelijk met haar vroegere dorpsgenoot. Moslima Canan, die een Nederlandse hbo-opleiding heeft gevolgd, vindt dat ze wordt gediscrimineerd, daarom islamistisch en Turks-nationalistisch is geworden en tegen de wens van haar ouders een hoofddoekje is gaan dragen. Maar deze identiteiten komen niet eens bij Suniers mannen voor. De zes typologieën zijn voor geen enkele demografische onderzoeker bruikbaar, laat staan dat ze de overheid marketinginstrumenten leveren. Zelfs als ze dat wel waren geweest, dan nog geeft Sunier geen enkele indicatie over de kwantitatieve omvang van zijn zes categorieën. Overheerst de (gefrustreerde) bekeerling? Is de humanist in de minderheid? Even onbruikbaar is een recent veldonderzoek, waarop Ron Haleber in Amsterdam promoveerde, op de kop af drie maanden na 11 september 2001. Haleber heeft schriftelijk in het Arabisch 140 middelbare scholieren in het zuiden van Marokko vragen voorgelegd. Wat hebben wij in Nederland aan zo'n onderzoek als het gaat om inzicht te verwerven, kennelijk niet in de mondiale opstand tegen het Westen, dan toch in de opvattingen van 140 Marokkaanse jongeren in hun keuze tussen seculiere moderniteit en traditionele godsdienst? Weinig, want onze jonge Marokkanen zijn vooral Berbers. Boeiend is Halebers conclusie dat het 'fundamentalisme' waarmee de Marokkaanse jongeren zich tegen het Westen afzetten, 'een authentieke vormgeving van progressieve modernisering' is. Ook dit is een politieke opinie van de onderzoeker, geen analyse. Waarom werken Landman, Sunier en anderen zelf niet mee met de voorbereiding van zo'n SCP-onderzoek, in de fase dat al die versnipperde publicaties van godsdienstwetenschappers, sociologen, antropologen en arabisten worden bekeken om tot een gedetailleerde en complete serie onderzoeksvragen te komen? Zijn zij bang dat het gehalte van hun opinies niet bestand is tegen de tucht van het kwantitatieve onderzoek? August Hans den Boef is verbonden aan het Instituut voor Media en Informatie Management van de Hogeschool van Amsterdam.

© MAROKKO.NL 2002